Baha'i Denkbilder
Bahá'í? Bahá’u’lláh? Gott? Offenbarung? Religion? Utopie? Mensch? Sterben? Zufälle?

INTRO
BILDER



VERNUNFT UND GLAUBE
SCHLÜSSELBEGRIFFE
VORTRÄGE
BAHAIQUEST MAGAZINE logo quest

 © GCV


GELOOF EN VERSTAND

 

Tuinen Huis der Aandacht New Delhi

Tuinen van het Bahá'í Huis der Aandacht bij New Delhi

Inhoud

Religie - Waar is die voor nodig?
Geloof - Waar blijft het verstand?
Spiegels - Over het verschijnen van God

 

Kerker

Kerker van Bahá'u'lláh (gerestaureerd) in de citadel van Akko

RELIGIE

Waar is die voor nodig?

Om uiterlijk in evenwicht te blijven beschikt de mens over een gevoelig orgaan. In het binnenste van dat orgaan bewegen kristallen in een gyroscopisch opgehangen labyrint met de zwaartekracht mee. Daardoor vallen we bijvoorbeeld niet zomaar om en zijn we ons bewust van waar we staan of liggen ten opzichte van de omgevende ruimte. Zonder dit evenwichtsorgaan zouden we voortdurend vallen en overal tegen aan lopen. Samen met waarnemingen van de ogen en het spiergevoel (de reflexen) reguleert het evenwichtsorgaan ons equilibrium binnen de drie dimensies.

Naast het evenwichtsorgaan beschikken we over het vermogen van oriëntatie, waardoor we ons doelbewust kunnen voortbewegen. Tweevoeters vertoeven niet voortdurend op dezelfde plek en lopen 360 verschillende richtingsgraden uit, en opwaarts, benedenwaarts. Om te weten waar we zijn, verkennen we onze omgeving. Wij doen dat op basis van optische en akoestische waarnemingen die we onder onze slapen, in de hippocampus, tot een landkaart verwerken en aansluitend in het geheugen van de retrospleniale cortex opslaan, achter de balk die de beide helften van onze hersenen verbindt.

De oriëntatiezin berust dus op een hooggecompliceerde voorziening van de natuur die we met astronomische waarnemingen, geografische kaarten, nautische kompassen en GPS-systemen hebben aangevuld. Richting kiezen wij door ons te “oriënteren”. Dat deden we oorspronkelijk op het oosten, in de richting van de opgaande zon, de 'sol oriens'.

Ook ons leven is een soort voortbeweging door een ruimte van A (geboorte) naar B (dood) en ook die voortgang vereist eigenlijk evenwicht en oriëntatie. Taalkundig hebben “zin” en “richting” (en trouwens ook het woord 'zijn') dezelfde oude wortel: sinnan = gaan, reizen, streven. En daar heeft religie alles mee te maken.

Het woord 'religie' komt, zo wordt aangenomen, van 'relegere' en verwijst in het Latijn naar het nauwgezet in acht nemen, keer op keer herlezen, van het woord van God. Religere staat in tegenstelling tot negligere, het veronachtzamen van iets van hogere betekenis. Kerktorens, tempelbellen, klokken en de muezzin willen een innerlijke richting aangeven .

 

Over de god die niet bestaat

Volgens een onlangs verschenen schatting van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) denkt 48% van de Nederlanders de agnos­tische kant op (“Gelukkiger zonder god”). Binnen één generatie zal twee derde van de bevolking van ons land buitenkerkelijk zijn, zij het niet meteen ook atheïstisch. Dagblad Trouw spreekt al van “Een land van lege kerken”. Aan de andere kant denken demografen van het SCP dat ongeveer een vijfde van de volwassen Nederlanders “zoekers in spiritueel opzicht zijn”. [G1]

Op “de grootste rondetafel van de wereld”, het internet-platform “Dropping Knowledge”, is ook de vraag aan de orde hoe het gesteld is met de religiositeit in onze tijd. “Welke godsdienst heeft God?” luidt een van de “100 prangendste vragen ter wereld”. Uit de voortgaande discussie blijkt een overheersende anti­religieuze scepsis. [G2]

Massa’s mensen hebben God verlaten of maken er een schrikbeeld van. Maar is het wel God die zo ongeloofwaardig of omstreden is geworden; of is het een afgodsbeeld dat mensen zich beter niet hadden gemaakt? “God is dood” - het is populair om Nietzsche te citeren. God was weliswaar een “veel te extreme hypothese”, doch de filosoof beklaagde de duisternis die over de samenleving was gekomen en leek op momenten de “oneindige smart” van de godverlatenheid te delen die de denker Hegel al aan het begin van de 19e eeuw had gevoeld. [G3]

Tezeldertijd had Bahá’u’lláh een diagnose gesteld:

"In ieder land sterft de levenskracht van 's mensen geloof in God uit. Alleen Zijn heilzaam geneesmiddel kan deze ooit herstellen. De voortwoekerende goddeloosheid vreet in het essentiële van de menselijke samenleving. Kan iets anders dan het Elixer van Zijn machtige Openbaring haar zuiveren en hernieuwen?" [G4]

Geloofsgeweld heeft zich intussen wereldwijd verspreid. Mensen laten zich door fanatici tot kamikazevliegers en levende bommen programmeren. Terreur moet gerechtigheid op aarde brengen. Voor het eerst in de geschiedenis heeft de onheilige kant van geloof globale afmetingen. Een brief van het Universele Huis van Gerech­tig­heid in Haifa [G5] aan de godsdienstleiders van oost en west schetst in 2002 de mentale situatie van de aarde:


"Met elke dag die voorbijgaat, groeit het gevaar dat de oplaaiende vuren van religieuze bezetenheid een wereldbrand veroorzaken waarvan de gevolgen onvoorstelbaar zijn."

 

De radicalisering in extreme niches van islam, christendom, jodendom, hindoeïsme, boeddhisme en andere geloofsculturen kan op een achterhoedegevecht duiden van machten die bij een ondergaand tijdperk behoren. Volgens de Amerikaanse schrijver Sam Harris bedreigen de grote wereldgodsdiensten door hun intrinsieke onverzoenlijkheid het ontstaan van een “bruikbare wereldbeschaving” die gebaseerd zou moeten zijn op spiritualiteit en ethiek, terwijl verzoening een levensvoorwaarde voor de mensheid is geworden.

 

Geloof moet geloofwaardig zijn

In "The End of Faith" bepleit Harris een definitieve afkeer van religies die hij als dekmantels beschouwt van dogmatisch denken. Harris vindt dat de wereldgodsdiensten incompatibel zijn met de opkomst van een globale, geciviliseerde samenleving. Kennelijk was hij niet op de hoogte van de Bahá'u'lláh die tot een nieuwe, wereldomarmende religiositeit inspirerrt, gebaseerd op uiterste verlichting en redelijkheid en vreedzame eenheid van allen met allen - dat wat ook Harris bepleit.  

Terwijl de mensheid één groot, met elkaar verbonden organisme vormt, staat het overgrote deel van de georganiseerde religies volgens het Bahá'í-wereldbestuur "als verlamd aan de deur van de waarheid, de drempel van de toekomst - nog steeds in de ban van dogma’s en vermeende privileges en verbeeldingen die al eerder tot bittere conflicten tussen de verscheurde bewoners van de aarde hebben geleid".

Religie – waar is die onder deze omstandigheden nog voor nodig? – Het antwoord van Bahá’u’lláh:

Dit is de Dag waarin Gods uiterste gunsten over de mensen zijn uitgestort; de Dag waarin Zijn machtigste genade al het geschapene heeft doordrongen. Het is de plicht van alle volkeren ter wereld hun geschillen bij te leggen en in volmaakte eenheid en vrede onder de schaduw van de Boom van Zijn zorg en goedertierenheid te verblijven.

Smeekt de ene ware God toe te staan dat alle mensen genadiglijk worden geholpen om te volbrengen hetgeen in Onze ogen aanvaardbaar is. Spoedig zal de huidige orde worden opgerold en een nieuwe in haar plaats worden uitgespreid. Waarlijk, uw Heer spreekt de waarheid en is de Kenner van ongeziene dingen. " [G6]

 

Over onze oriëntatie

 

Religie heeft de mens tot zijn grootste geestelijke prestaties bewogen. De mens dankt aan religie bijna al zijn klassieke monumenten en kunstwerken. Van de culturele objecten die de wereldgemeenschap als haar voornaamste erfenis beschouwt, vertoont het merendeel een verbinding met het religieuze.

[zie ook hoofdstuk Denkbeeld V, Religie?]

Alle tijdloze dichters, denkers, schilders, componisten en geleerden zijn religieuze mensen geweest, en alle grote beschavingen hebben een transcendent middelpunt gehad. Waar het Heilige ontbreekt verwelken beschavingen, zoals tegenwoordig in oost en west. Het enige moderne bouwwerk op de voorlopige lijst van Nieuwe Wereldwonderen is de Opera van Sidney. De Lotus Tempel van New Delhi, een project van de Bahá’í wereldgemeenschap, had op die lijst niet misstaan.

Lang niet alles wat "godsdienst" heet, dient God. En theologie die pretendeert die Macht te kennen, is volgens de wijsgeer Karl R. Popper zelfs "een symptoom van het ongeloof". Ware religie bevordert de vermenselijking van de mens en de groei naar spirituele volwassenheid die bij de gigantische technologische en financiële vermogens van de huidige mensheid past.

De geschiedenis verloopt doelgericht, ook al zien vele histori dat anders: In een maatschappelijk evolutieproces van bewustzijn en humanisering zijn fase na fase complexer organisatievormen ontstaan - gezin, familie, clan, stam, volk, natie, supranationale instellingen. In het huidige stadium voltrekt zich de historische overgang naar de "global world" waarin allen bij allen en alles betrokken zijn.

Die trend is bijna letterlijk uit de hemel komen vallen – als Gods middel tot Gods doel: een wereld die alles samen deelt en draagt – dat is het concept dat bahá’ís voor ogen staat. Binnen een enkel decennium heeft inventiviteit het "world wide web" gesponnen, een ongekende staat van fysieke menselijke verbondenheid. Meer dan een miljard mensen zijn in 2008 al op internet aangesloten.

Aan de explosieve toename van natuurwetenschappelijke kennis is een openbaring vooraf gegaan die dit verschijnsel aankondigt en de achtergrond van de wonderlijke acceleratie van het moderne weten belicht. Dat de tijden veranderen, merkt ieder denkend mens. Dat dit opzettelijk geschiedt, door goddelijke interventie, zou een adembenemende gedachte moeten zijn. Die achtergrond impliceert immers dat de meeste van ons een oppermachtige factor in het heden over het hoofd zien.        

Een Nova aan de Hemel

 

Zoals deeltjes, zonnen en levensvormen aan wetten zijn gebonden, verloopt ook de geschiedenis in een voorgeschreven baan. De Godsopenbaring die zich aan de vooravond van het derde millennium heeft voorgedaan, laat de mens het schitterende panorama zien van morgen.

Door zijn bovennatuurlijke vermogens is de mens het enige medescheppende schepsel in de schepping. De mens kan tussen menswaardigheid en beestachtigheid kiezen. Die keuzevrijheid is het kenmerk van de mens en komt bij geen enkel ander wezen voor.

Alle westerse en oosterse culturen hebben een religieus fundament dat zich voor renovatie leent. Ook de wereldcultuur die daar volgens de bahá’ís in de nabije toekomst op volgt, zal het platvloerse ontstijgen. Er schittert een Nova aan Gods sterrenhemel.

 

Religie openbaart de rang van de mens

"Na de wereld en al wat leeft en beweegt te hebben geschapen,
verkoos Hij door de rechtstreekse werking van Zijn onbeperkte en soevereine Wil de mens met het unieke vermogen te onderscheiden Hem te kennen en lief te hebben - een vermogen dat beschouwd moet worden als de bezielende kracht, het voornaamste doel en de grondslag van de gehele schepping..." [G7]

De menselijke mens

Wees vrijgevig in voorspoed en dankbaar in tegenspoed. Wees het vertrouwen van uw naaste waardig en beziet hem met een stralend en liefdevol gelaat. Wees een schat voor de arme, een vermaner voor de rijke. Beantwoord de roep van de behoeftige, houd u aan de heiligheid van uw belofte. Wees rechtvaardig in uw oordeel en behoedzaam in uw spreken. Behandel niemand onrechtvaardig en wees zachtmoedig jegens alle mensen. Wees gelijk een lamp voor hen die in duisternis dwalen, een vreugde voor de treurenden, een bron voor hen die dorst lijden, een haven voor hen die in nood verkeren, een steun en verdediger voor het slachtoffer van verdrukking. Laat eerlijkheid en oprechtheid al uw daden kenmerken. Wees een tehuis voor de vreemdeling, een balsem voor de lijdende, een toevlucht voor de vluchteling. Wees het oog voor de blinde en een lichtbaken voor de dwalende. Wees een sieraad voor het aangezicht der waarheid, een kroon op het hoofd van trouw, een zuil van de tempel van rechtschapenheid, een levensadem voor het lichaam der mensheid, een vaandel van de heerscharen der gerechtigheid, een ster boven de horizon van deugd, de dauw voor de bodem van het menselijk hart, een ark op de zee van kennis, een zon aan de hemel van milddadigheid, een juweel in de diadeem van wijsheid, een stralend licht aan het firmament van uw generatie en een vrucht aan de boom van nederigheid.

Bahá’u’lláh [G8]

Meer geschriften

 

Over het woord 'religie'

Het woord religie  heeft in Latijnse teksten geen eenduidige betekenis en komt als terminus in de godsdienstigheid van het oude Rome niet voor. Later wordter vreze Godsmee aangeduid maar ook een gewetensvolle mentaliteit. De etymologie van het woord staat niet vast. Religare betekent in het Latijn aanbinden, opbinden, vastbinden. Cicero gaat ervan uit dat ‘religie’ iets met ‘religare’, te maken heeft, de behoedzame omgang met de tempelcultus van Rome. ‘Religie’ verwijst in de richting van het vrome nadenken, de aanbinding aan het Hogere.

Saeed Rahmanian: Geistige Nahrung, Religion.

 

VOETNOTEN

 

[G1] SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland; link
[G2] Trouw, 7-9-06
[G3] Nietzsche, De Vrolijke wetenschap, Aforisme 125:"Dwalen we niet door een oneindig niets? Blaast ons niet de lege ruimte aan? Is het soms niet kouder geworden? Komt er niet meer en meer nacht en meer nacht? God is dood! God blijft dood. En wij hebben hem gedood? Wie troost ons, ons, de moordenaars aller moordenaren?"
[G4] Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, p. 121.
[G5] De hoogste instantie van het Bahá’í-geloof
[G6] Bloemlezing, p. 9
[G7] Bloemlezing, p. 42
[G8] Bloemlezing , p. 169

 

 

Koepel Haus der Andacht Langenhain

Koepel van het Bahá'í Huis der Aandacht in Langenhain, Duitsland

GELOOF

Waar blijft het verstand?

Before all else, God created the mind. From the dawn of creation, it was made to be revealed in the temple of man.

'Abdu'l-Bahá, “The Secret of Divine Civilization”

'Geloof' is een ander woord voor vertrouwen - iets bestaat subjectief zonder dat die zekerheid logisch of anderzins wetenschappelijk te bewijzen moet zijn. Het kan iets geleerds zijn of zelfbedachts, een godsdienst of een ideologie, gewoon een veronderstelling. Vaak heeft de mens niet de behoefte zijn denkbeelden kritisch te verifiëren. Dus kan geloof objectief ook een bijgeloof zijn. De denker Edmund Burke (1729-1797) zei eens spottend: “Bijgeloof is de religie van de zwakke geest.”

Gelovige mensen gaan er veelal van uit dat het ware geloof de rede kwalitatief overtreft. Gebrek aan verstandsvermogen lijkt welhaast een deugd. Volgens oudere vertalingen van de Bijbel zegt Jezus in de Bergrede: “Zalig zijn de armen van geest”, alsof een zwak verstand een hemelse zegen zou zijn. Pas in de nieuwe Nederlandse vertaling van de Bijbel staat iets zinvols: ”Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel”. (Matteüs 5:3) Jezus kritiseerde de hooghartigheid. 

Geloof begint voor sommigen waar het verstand het begeeft. Het "Credo quia absurdu" (Ik geloof omdat het ongerijmd is) is weliswaar zo niet aan de eerste kerkvader, Tertullianus, toe te schrijven, maar de christelijke patriarchen hebben gedurende zeven eeuwen een leergebouw neergezet dat nog moeilijker te conserveren is dan de hooggotische kathedralen die nu in de zure regen verpulveren.

Onder de theologische grondleggers van de Kerk was Tertullianus van Carthago (155-220) de eerste die – mogelijk uit mystieke schroom - tot de vrome conclusie is gekomen dat logica en geloof ver uit elkaar liggen, waardoor iets leerstellig waar en voor het verstand onzinnig kan zijn.

Door te te blijven verkondigen dat geloof het onverstand en de kinderlijkheid heiligt, heeft de Kerk geloofswaarheden gepostuleerd die alleen de gelovige ootmoedig aanvaardt – van de "vleeswording" van het Woord en de "drie-eenheid" van één God uit de tweede eeuw van het christendom tot aan het dogma van de "tenhemelopneming" van de Maagd Maria, in 1950.

Projecties aan de hemel

Sinds het ontwaken van het religieuze bewustzijn blijven mensen over de hogere wereld speculeren. Het pantheon van goedgelovigheid wemelt van projecties van het voorstellingsvermogen dat, soms ongeremd door de kritische rede, de meest fantasievolle figuranten heeft voortgebracht. In de denkbare wereld boven de werkelijkheid kent de heilige verbeeldingskracht geen grenzen.

De figuratieve bezetting van mythologieën, hindoetempels, tantrakloosters, iconostasen en bedevaartskerken vult een circus maximum van de vrome fantasie. Zelfs zuivere woordreligies zoals het jodendom en de islam kennen een met engelen en heiligen geïllustreerde folklore. Maar het christendom overtreft andere godsdiensten in de theologische kunstvaardigheid om rechtstreeks tegen de goddelijke gave van de rede in te druisen.

Zo heeft christelijke leerstelligheid er toe geleid dat Manegold van Lautenbach uit de Elzas, het prototype van de middeleeuwse scholasticus (1030-1103), triomfantelijk kon verkondigen: wetenschap is overbodig voor een christen, want alle aandacht voor iets anders dan het religieuze en mystieke leidt de aandacht af van het zoeken naar het heil, de onvergankelijkheid.

Gelovige mensen denken vaak nog steeds dat het kritische denkvermogen in geloofszaken niets te zoeken heeft, terwijl zelfs de oudtestamentische Psalmen God om gezond verstand. [G1].

Naast Manegold hebben ook andere scholastische theologen verstandsverbijstering teweeggebracht door de rede inferieur te verklaren aan de dogmatiek van de Kerk. Zo leerde Anselmus de Heilige (1033-1072) in Normandië: "Het geloof zoekt naar redelijk inzicht, waarbij het verstand in dienst moet staan van de openbaring. Alleen de gelovige kent daardoor de werkelijkheid.” En verder:“De rede moet niet zoeken naar redenen die aangeven waarom het geloof niet zou moeten worden aanvaard.”[G2]

Doch het adagium van de Kerk dat het geloof niet met de rede hoeft te stroken, was ook in het middeleeuwse christendom niet voor iedereen aanvaardbaar. Zo stelde de franciscaan en godgeleerde Willem van Ockham (1285–1349) met een elegante zwier dat “alles mogelijk is voor God, behalve wat logisch onmogelijk is”.

Onder „rede“ verstaat de wijsbegeerte het vermogen van de menselijke geest tot het herkennen van samenhangen. De rede is het hoogste kenvermogen; het controleert het analyserende verstand en beseft dat de mens niet verder kan kijken dan zijn neus lang is. Pas na de dood, als schouwend weten gewoon zal zijn, belandt de mens in het eindeloze continuüm vol wonderen waarvan Bahá'u'lláh spreekt: “Weet met zekerheid dat de werelden van God talloos zijn en onbegrensd. Geen mens kan ze tellen of bevatten.” [G3]

Tot de hogere werkelijkheid behoort in de eerste plaats het boven het verstand uitgaande, maar niet tegen het verstand indruisende, bestaan van God dat causaal uit de schepping volgt. In het grappige “Keulse godsbewijs” concludeert de eenvoudige man: “Van niets komt niets”.

De tegenwoordig populaire twijfel aan de wet van oorzaak en gevolg in de schepping berust op de veronderstelling dat de kosmische orde uit een oneindige combinatie van toevallen resulteert. Het universum had ook niet kunnen bestaan, of in een andere gesteldheid. Het lijkt alsof er "chaos" heerst in het binnenste van de materie. Tegelijkertijd zoeken de geleerden naar de absolute kosmische orde, de "Unified Theory of Everything" - het tegendeel van chaos.

Wetenschp beseft wel degelijk dat het "Elegant Universe" niet binnen de huidige grenzen van 'de natuur' kan liggen en dat er een ruimere werkelijkheid bestaat die wetenschappelijk slechts wiskundig gedacht kan worden. [G4]

In de heersende onzekerheid zal het individu zijn standpunt tegenover God uit zijn ingeschapen positioneringsvermogen moeten bepalen; door middel van het zoekende verstand, de beslissende rede en het besef dat een hogere werkelijkheid in het verlengde van het waarneembare moet liggen - in velden waar wetenschap niet meer competent is.

'Abdu'l-Bahá legt in de Bahá'í-geschriften uit dat de mens zich alleen door zijn unieke geest wezenlijk onderscheidt van het dier en dat die geest van de mens identiek is aan de “met rede begiftigde ziel”.

De mens is het enige schepsel dat zich bewust kan zijn van het bestaan van zichzelf en dat van zijn Schepper, zonder te weten wat dat verder inhoudt. Het is niet logisch te beweren dat God niet kan bestaan als wijzelf wel bestaan hoewel wij ook onszelf niet werkelijk kennen.

De ziel verzamelt kennis van “de werkelijkheid der dingen” doch zal “de goddelijke geheimen en de hemelse werkelijkheden” pas zien met “de geest van geloof”. Die geest staat open voor onthullingen die niet van binnen, maar van buiten het eigen kenvermogen komen, in eerste instantie uit de openbaringen Gods.

De geest van de mens werkt daarbij als een spiegel: “Niet voordat een zonnestraal zijn licht erop werpt, kan hij de hemelse geheimen ontdekken.” En omdat wij met behulp van de rede op het bestaan van God kunnen concluderen, mogen wij ons dit vermogen “niet laten ontstelen”. [G14] Daarbij is de rede iets wezenlijk anders dan het verstand. De mens kan immers “redelijk” en “onredelijk” denken en handelen.

In bahá’i teksten wordt uitgelegd wat het verschil is tussen die twee begrippen: Geest is de lamp, verstand het licht dat uit de lamp schijnt. Geest is de boom, het verstand de vrucht. Verstand is onafscheidelijk van de geest zoals licht en zon inherent zijn aan elkaar. [G6]

Naast de persoonlijke rede, de ratio, bestaat er in de wijsbegeerte een objectieve rede, een de wereld beheersend en ordenend principe dat de filosoof Friedrich Hegel de “kosmische rede” noemt, de universele "Weltgeist". Dit hoogste Zijn werkt door de geschiedenis heen naar een ideaal toe van de mens van morgen.

Homo religiosus zal uiteindelijk beseffen dat zijn redelijkheid voortvloeit uit de universele, objectieve rede. Dat inzicht zal er toe leiden dat de aarde een weerspiegeling wordt van de hemel. Religieuze bronnen noemen dit toekomstige evolutiestadium "Rijk van God". Bij Bahá’u’lláh is die komende toestand van de mensheid de "Grote Vrede".

 

Over de geestelijke mode van het gevoel

Terwijl in het verleden het geloof een tijdlang boven de rede stond, is het tegenwoordig “het gevoel” of zelfs “het instinct” dat – naar men zegt – boven het verstand uitstijgt, terwijl het automatisme “instinct” voornamelijk bij het dier redelijk functioneert en ook daar niet feilloos.

De wellicht correctere omschrijving van het gevoelsmatige of instinctieve kenvermogen bij de mens is “intuïtie”. Weliswaar kan intuïtie tot “direct weten” leiden, maar zonder verstandelijke onderbouwing is de kans aanwezig dat een 'ingeving' redeloze onzin is. Alleen de Theosofie beweert onverschrokken: “De intuïtie is onfeilbaar”. [G7]

De Latijnse wortel van het woord “intuïtie” is "intuere" en betekent "aanschouwen, bekijken". In een staat van hogere waarneming die het Duits “Ahnung” noemt, krijgt de mens soms intuïtief een idee van wat op dat moment weten en verstand te boven gaat. Tot dat soort diepere inzichten behoort de "Geistesblitz" die op momenten van genialiteit optreedt. Maar het genie weet dat zijn overrompelende ingeving nog getoetst moet worden, met verstand en rede. Genialiteit zonder redelijkheid komt in psychiatrische klinieken voor, minder in geleerdenkamers.

Ondertussen heeft de geestelijke mode van “het gevoel” de sluizen opengezet voor esoterische en occulte uitstromingen uit oost en west die aan het verstand voorbijgaan en de oorzaak zijn van de meest exotische beweringen in de samenleving.

Niet eerder zijn zoveel denkbeelden, wereldverklaringen en heilswegen het Avondland binnengestroomd als in onze tijd. Geestelijke bolwerken uit het verleden storten terwijl in als kaartenhuizen. Vele mensen vallen in het zwarte gat waarin alle hoop begraven ligt. “Als rechtgeaarde atheïst geloof ik in niet al te veel - zelfs niet in mijn eigen ongeloof,” noteert Fokke Sierksma (1917-1977) in zijn denkwerk dat in de rekken van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag drie meter beslaat.

De rede is ook de reden gebleken voor het machtsverlies van systemen die zich niet aan de rede hebben gehouden. Door niet meer te geloven als vanouds, geloven mensen ook weer klakkeloos in sterrenduiders, sjamanen en alchimisten uit obscure tijden. Generaties verlaten het Huis van de Vader. Talloze tijdgenoten oriënteren zich “vanuit de onderbuik” tussen hemel en aarde en houden het gevoelsmatig op "iets" waar vroeger God is geweest. [G8]

Wijsbegeerte en theologie brengen van God het beeld voort van de (of het) Grote Onbekende achter al wat is. Volgens Wikipedia (NL) is God “een hypothetisch bovennatuurlijk wezen” - een wetenschappelijk aandoende, te falsifiërende stelling. Maar er valt bij God niets aan te tonen. Einstein wist dat en bekende zich tot de “God van Spinoza die zich in de harmonie van het zijnde openbaart”. Hij noemde zijn “kosmische religiositeit” de “krachtigste en edelste drijfveer van het wetenschappelijk onderzoek”. [G9]

Spinoza, de grootste denker die in Nederland heeft gedacht, kwam tot een grandioos inzicht: “Alles wat is, is in God, en niets kan zonder God bestaan of worden gedacht”.

Spinoza distantieerde zich gevoeglijk van elke vorm van mensachtigheid die God in christendom en jodendom aankleeft, werd om die reden door de “Heeren des Kerkeraads” van joods Amsterdam tot in alle eeuwigheid verwenst ( “… nimmer moge de Heer hem vergeven…"), maar krijgt achteraf gelijk in de Openbaring van Bahá'u'lláh:


Voor ieder scherpziend en verlicht hart is het duidelijk dat God, de onkenbare Essentie, het goddelijk Wezen, onmetelijk verheven is boven iedere menselijke eigenschap, zoals lichamelijk bestaan, stijgen en neerdalen, vooruitgang en teruggang. Verre zij het van Zijn heerlijkheid dat de menselijke tong Zijn lof naar behoren kan verkondigen of het mensenhart Zijn onpeilbaar mysterie bevatten. Hij is en was altijd verborgen in de aloude eeuwigheid van Zijn wezen en zal eeuwigdurend in Zijn Werkelijkheid verborgen blijven voor het menselijk oog.[G10]

 

Over de natuurkunde

De natuurkunde is principieel niet in staat tot een uitspraak over het wezen der dingen. Zij beperkt zich er toe de wetmatigheden te doorgronden waaraan de dingen onderworpen zijn. De reden waarom de natuur überhaupt aan bepaalde wetten gehoorzaamt is uiteindelijk onbekend. Een gedeeltelijk antwoord komt alleen vanuit het antropisch principe dat in een kosmos zonder natuurlijke wetten er niemand zou zijn die verbaasd kan zijn over hun afwezigheid. Een van de belangwekkendste problemen vormt het bewustzijn van de mens waarvan men niet weet in hoe ver het binnen het bereik van de natuurwetenschappelijke kenbaarheden valt. 

 

Over het begrip Woord/Logos

Opening van het Johannesevangelie: “In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” In het oorspronkelijke Grieks wordt hier driemaal 'λόγος' (logos) gebruikt, een woord dat de meeste oude filosofen kiezen als zij het ordenende vermogen in de kosmos en de geest bedoelen.
De kerkelijke vertaling van 'λόγος' met “woord” sluit alleen aan bij het taalgebruik van Philo van Alexandrië die “logos”, de “zoon van god” noemt. De joodse wijsgeer Philo (-20 tot 40 n.Chr.) verleent aan het Woord van God scheppend vermogen – een gedachte die de Openbaring van Bahá’u’lláh bevestigt. [“Door een woord, voortkomende uit de mond van God, werd hij in het leven geroepen…”.]

Philo wordt als de vermoedelijke voordenker van de voormalige visser Johannes gezien die, volgens een overlevering uit de tweede eeuw na Christus, de auteur zou zijn geweest van het vierde heilige boek van het Nieuwe Testament. Het is waarschijnlijker dat deze Johannes niet heeft kunnen schrijven, wél navertellen, en dat de tekst door een naamloos gebleven, hellenistisch geschoolde christen uit de vroege bekeringen onder de Judeërs is vervat.

Over het katholieke geloofsbegrip

Paus Benedictus XVI accepteert dat het noodzakelijk en redelijk is “met de rede naar God te vragen”, maar dan wel “in samenhang met de overlevering van het christelijke geloof”. Uiteindelijk behoort “de wil om te gehoorzamen [-] tot de wezenlijke beslissingen van het christelijke,” aldus de voormalige theologieprofessor Joseph Ratzinger.

Wat “waarheid” is legt de Kerk dan ex cathedra aan de gelovige op, in de heilige overtuiging dat er “buiten de Kerk geen heil is”. [Concilie van Florence, paus Eugenius IV: “Niet alleen heidenen, maar ook joden, ketters en schismatici zijn uitgesloten van het heil en stevenen af op de verdoemenis, indien zij zich niet voor het einde van hun leven bekeren tot de ware Kerk van Christus (de Rooms-Katholieke Kerk)". ]

Het dogma “Extra ecclesiam nulla salus” dateert van 1442 en beheerst de idee van de Rooms-Katholieke Kerk van zichzelf al vanaf de tijd dat het christendom werd geformuleerd. God woont uitsluitend binnen het katholicisme. Enerzijds erkent de Kerk in de 21e eeuw “dat God zich veelvuldig tegenwoordig stelt”; anderzijds weet de Kerk zich op mysterievolle wijze “verbonden met alle mensen van goede wil en kan zij derhalve ook buiten de direct zichtbare Kerk werkzaam zijn”, in de krochten van de niets vermoedende niet-christelijke religies. [G11]

Terwijl de spirituele voorrang van Rome boven andere godsdiensten ook na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) blijft gehandhaafd, neemt de Paus op het punt van de rede afstand van het middeleeuwse denken. In een opzienbarend college aan de Universiteit van Regensburg wees Benedictus in 2006 de bewering van de hand dat er tussen God en de mens geen directe band zou kunnen bestaan, zoals de oude theologie concludeerde. De transcendentie en andersheid van God zou immers inhouden “dat onze rede en ons gevoel voor het goede en ware geen werkelijke spiegel Gods” zijn. Dat zijn ze volgens paus Benedictus wel.  [G12]

 

Over het begrip "ietsisme"

Het "ietsisme" is een algemene term voor uiteenlopende overtuigingen waarbij mensen "aannemen" dat er "iets" is. Veertig procent van de Nederlanders behoort tot de "ietsisten". In tegenstelling tot het klassieke agnosticisme dat eerder negatief staat tegenover religieuze overtuigingen (niet geloven wat men niet kan weten), blijft het ietsisme daar eerder positief tegenover staan (er is veel meer dan we kunnen weten). De term kreeg in Nederland bekendheid door de natuurkundige, columnist en latere minister Ronald Plaskerk die "ietsisme" als een "religieus armzalig en irritant tijdsverschijnsel" de Van Dale inschreef.

Inzake Spinoza

De stelling (nr. XXXIII) van Baruch Spinoza die Einstein aan het denken zette, luidt in vertaling: "De dingen konden op geene andere wijs noch in eene andere volgorde door God voortgebragt worden dan zij zijn voortgebragt. Bewijs. De dingen toch zijn allen uit de bestaande natuur van God met noodzakelijkheid gevolgd [-], en door de noodzakelijkheid der natuur van God zijn zij bepaald om op eene zekere wijs te bestaan en te werken [-]. Indien derhalve de dingen van eene andere natuur hadden kunnen zijn, of op eene andere wijs tot werken hadden kunnen bepaald worden, zoodat de volgorde der natuur eene andere was, dan zou dus ook de natuur van God eene andere kunnen zijn, dan zij is; en derhalve [-] zou die ook moeten bestaan, en dus zouden er twee of meer goden kunnen bestaan; hetgeen [-] ongerijmd is."[G13] - Uitvoeriger teksten over de rede in de jongste wereldreligie zijn verwant aan het denken van Spinoza. [G14]

 

VOETNOTEN

[G1] Bijbel, Psalmen, 119:34, 73, 125, 144, 169
[G2] Een waar christenmens is gericht op zijn redding, zijn heil, maar daarvoor is de dialectica, d.w.z. de profane wetenschap of filosofie niet nodig. Hij dient de heilige onnozelheid na te streven. Henk Braakhuis: - Denken over cultuur, Leereenheid 2: Rationaliteit en Westerse Beschaving.
[G3 Bloemlezing uit de Geschriften van Baha'u'llah, 93
[G4] In het boek "The Elegant Universe" van 1999 beschrift Brian Greene de 'Stringtheorie' die elf dimensies met 'paralleluniversums' voorziet. Strings
[G5] Bahá’u’lláh, Kitab-i-Aqdas, 119
[G6] 'Abdu'l-Bahá, Beantwoorde vragen, LV
[G7] “Ze is een rechtstreekse straal uit de goddelijke geest in ons hart.”
[G8] z.b. de notitie Ietsisme
[G9] z.b. notitie Spinoza
[G10] Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, 33
[G11] Vatikaans document over doctrines van de Kerk
[G12] Nederlandse tekst van de rede in Regensburg
[G13] "Ethica", p 051, vert. Dionijs Burger
[G14] Reason and the Bahá’í Writings, The Use and Misuse of Logic and Persuasion, Ian Kluge, Bahá'í Philosophy Page

 

 
Spiegels

Bahá'í Heiligdom op Berg Karmel in Haifa

SPIEGELS

Over het verschijnen van God

There are two kinds of light -
the glow that illuminates and the glare that obscures.

James Thurber [G1]

Christenen geloven dat God op aarde is neergedaald. "Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond", staat in het Evangelie naar Johannes (1,14). Bahá’ís denken dat de komst van God eerder is als de dageraad: Zoals de zon verrijst terwijl hij stilstaat zo openbaart God zich op de ochtenden van nieuwe tijden in een theofanie, een geestelijke verschijning.

De Zon en de zon

Op een zondag in december 2006 scheen op het dorpsplein van Viganella in de Italiaanse Alpen voor het eerst ook midden in de winter de zon.

Het plaatsje ligt in de schaduw van de bergen van Piemonte. Daardoor had er jaarlijks van 11 november tot 2 februari een droefgeestige sfeer geheerst – dan ging in Viganella de zon niet op. Die tijden zijn voorbij, en dat danken de dorpbewoners aan hun burgemeester die aan de bergkam boven het dorp een “heliostaat” heeft laten aanbrengen: een platte spiegel van veertig vierkante meter die via een astronomisch geprogrammeerde mechaniek met de zonnestand meebeweegt. Het gereflecteerde licht vanaf de rotswand boven het dorp is net zo verlichtend en verwarmend als gewone zonneschijn.

Schijn en weerschijn

De mens kent al lang de verbazende eigenschap van de spiegel om schijn en werkelijkheid op elkaar te doen lijken. Zo haalden Egyptische priesters met spiegels de zonnegod Amon Ra naar de lichtloze grafkamer van de farao, diep in de piramide. Met gebundeld zonnelicht staken de Maagden van Vesta het heilige haardvuur aan in de staatstempels van Rome. Volgens een legende heeft Archimedes met zijn Griekse spiegelschotel in Siracusa op Sicilië de zeilen van de Romeinse vloot in brand gestoken die het 'New York van de antieke' wilden veroveren. In mythische tijden haalde de titanenzoon Prometheus met een spiegel het vuur uit de olympische hemel. Dat gebeurde volgens de oude Grieken in Kaukazië, het land tussen Zwarte Zee en Kaspische Zee waar prehistorici het begin van de civilisatie vermoeden. [G2] Volgens Genesis was het licht, naast hemel en aarde, het eerste dat God schiep. [G3]

De zegenrijke afstand

De zon is een zegen voor het leven doordat hij op afstand blijft; anders was Terra even onleefbaar als Mercurius of Venus of de laaiende gasbol HD 189733b, een planeet die in 2007 nabij de gloedoven van een verre ster werd ontdekt. De Zon die wij God noemen, werkt eveneens op afstand, door middel van een soort 'straling', de Spiritus sanctus of Heilige Geest. Spiritus is Latijn voor “ademtocht”. Licht is dan de ademtocht van de sterren. Zon en licht worden in de Bahá’í-geschriften veelvuldig als synoniemen gebruikt voor God en Gods Manifestaties. Aan de heilige Leraren van de mensheid schrijft de historicus Arnold Toynbee de geestelijke evolutie toe van de culturen[G4] die als expressies worden gezien van een geestelijk scheppingsproces, gericht op steeds complexer sociale eenheden. Bahá’u’lláh noemt de Profeten of Manifestaties van God "de eerste Spiegels" van "de Onzichtbare der Onzichtbaren". [G5]

Zien en inzien

Symbolen en metaforen zijn de codes van het inzicht dat naar ontbrekende woorden zoekt. Alleen de mens kan behalve zien ook inzien; dat vermogen onderscheidt hem van alle andere creaties. Het inzicht kan worden belemmerd door de sluierwolken van vooringenomenheid aan het gewelf van het kenvermogen. Jezus prijst het onnozele kind omdat het openstaat voor onderwijzing door de Vader. Hij predikt in gelijkenissen omdat mensen anders “ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen”. [G6]

Zien onder voorwaarde

De mens kan niet in de zon kijken en aansluitend nog iets zien. Astronomen bekijken de zon door helioscopen met filters en prisma’s als gedimde spiegelbeelden. In de Zon ontstaan door kernfusie per seconde 386 biljoen biljoen [386 000 000 000 000 000 000 000 000] megawatt energie. Een fractie van de zonnehitte bereikt de aarde met de zonnewind mee en zorgt voor het wonder van leefbare temperaturen. Als wij het meekomende licht door middel van een lens bundelen ontstaat een brandhaard.

De natuur beschermt ons door de aardatmosfeer tegen de verwoestende bijwerkingen van de zonnestraling – tegen hitte, ultraviolet licht en gammabombardementen. Oogleden en iris beschermen het netvlies tegen overmatige lichtinval. We zien alleen zolang het netvlies rhodopsine bevat, een eiwit dat de het oog binnenstromende fotonen in boodschappen aan de hersenen omzet.

Indien de mens aan teveel licht blootstaat verandert helderheid in duisternis. Dit is, in overdrachtelijke zin, ook zo met het aanschouwen van God, een denkbeeld waarbij het ons zwart voor de ogen kan worden. 

Licht is duister

De natuurkunde stelt zich licht voor als deeltjesstroom of een golvenzee, maar wat licht werkelijk “is” weet geen mens. We kennen slechts partieel de eigenschappen van het licht en weten dat licht onder andere data kan verzamelen en onthouden en daarna kan transporteren. Computers zullen morgen mogelijk met fotonen werken die door hersenen flitsen van vloeibaar kristal. [G7]

We weten ook sinds een halve eeuw dat licht zich ook tot lasers laat versterken om hologrammen van de werkelijkheid te bouwen, en dat we die driedimensionale lichtobjecten dan draadloos kunnen versturen om ze in de ruimte te laten zweven tussen de sterren.
Het natuurlijke licht kent nog steeds diepe geheimen – hoeveel temeer het licht van het verstand, de menselijke geest die met beelden en woorden communiceert – zichtbare en hoorbare gedachten.

Verlichtende woorden

Ook de telecommunicatie tussen Hemel en aarde werkt met doelgerichtlicht, het levende Woord dat als het ware gedachten Gods kan doorgeven aan verstand en hart van de mens. Het woord is een verschijnsel van beide werkelijkheden – die van de stoffelijke en de spirituele wereld. Profeten zijn “de Onthullers van het Woord Gods”. Ieder woord dat “uit Gods mond komt, is met zulk een kracht geladen dat het elk menselijk lichaam met nieuw leven kan bezielen”, leert Bahá'u'lláh.

Openbaring is als de zonsopgang op de Dag van God. Er waren herhaaldelijk godsdagen in de geschiedenis, en er zullen vele volgen. Die stelling behoort tot de kern van het geloof in Bahá’u’lláh. “Iedere goddelijke Openbaring werd zo neergezonden dat zij beantwoordde aan de omstandigheden van de tijd waarin zij verscheen.”

 

Zonsopgang van de tijd

Halverwege de 19e eeuw zijn nieuwe tijden aangebroken [G8] die gepaard gaan met de theofanie die Bahá’u’lláh manifesteert.
Zoals de opvoeding van het kind trapsgewijs verloopt en zich in zijn hart als innerlijke beschaving neerslaat, zo doorloopt de samenleving onder de invloed van goddelijke Leraren eindeloze onderwijzing.
De enkeling hoeft zich daarvan niet bewust te zijn, want ook onbewust leven gedijt onder de zon.

Door een van binnenuit gestuurd vermenselijkingsproces dijen visie en collectief geweten historisch uit. Volgens Bahá’u’lláh heeft de mensheid naar de maatstaven Gods het stadium van volwassenheid bereikt, het uur van de waarheid dat er slechts één God is, één mensheid, één wereld. Dat inzicht zal alles op aarde veranderen. Oorlog zal in de toekomst tot het verleden behoren. Er daagt de eerste planetaire beschaving achter de ondergaande Dag van vandaag.

Het Licht in de mens

Door ervaring, onderzoek en openbaring zijn de inzichten van de mens in de loop van de geschiedenis voortdurend gegroeid. Homo sapiens sapiens is ook als geestelijk wezen stap voor stap omhoog gegaan. Bahá’u’lláh openbaart dat de aarde uitverkoren is tot “zetel van Gods machtige troon”. De schepping van de mens vormt “de grondslag van de gehele schepping”.

In de mens is het licht van God verborgen als “de vlam in de kaars”. Er zullen meer en meer kaarsen gaan branden. Maar tussen het onkenbare wezen van God en het wezen van de mens bestaat een wezenskloof. Schepper (oorzaak) en schepsel (gevolg) zijn in hun verhouding onwrikbaar vastgelegd. Tegenover de mens in wording staat God in Zijn “aloude bestaan” buiten de tijd.

Een optische wet

De onkenbaarheid van God volgt in analogie uit de optische wet dat de onscherpte van een object toeneemt met de afstand en bij een gegeven verte onzichtbaar wordt. Zien heeft, zoals alle zintuiglijke waarneming, absolute grenzen. Dat geldt volgens de wet van Kant ook voor het inzien. Alleen als de ‘vuuratomen’ van de glanzende zon (Lucretius, 1e eeuw v. Chr.) zich niet met de volle lading in de oogkamers storten, hebben we kijk op de dingen. In een donkere ruimte werkt het oog tienduizend maal beter dan in het volle licht.

Pas in het donker van een bedreigende crisis gaat de mens individueel en collectief op zoek naar licht. Als de lichten van een cultuur uitgaan, begint het tasten naar gewijde kaarsen die nog ergens moeten liggen in de ladekasten van de zin van het bestaan.

Licht uit Licht

In het Oude Testament worden, zoals in de Bahá'í-geschriften, de worden 'licht' en 'waarheid synoniem gebruikt. Jezus van Nazareth is in het Nieuwe Testament gelijk de zon, “het licht der wereld”. In de geloofsbekentenis van Nicea, de leerbasis van het christendom, is Jezus Christus “Licht uit Licht”, en “in wezen gelijk aan de Vader”. Zelden is een misverstand tegelijkertijd zo waar gebleken. [G9] Dat blijkt in het licht van de nieuwe openbaring van God waarin ook de onderhavige gedachtegang zijn oorsprong vindt: de Manifestaties van God zijn een heilige begoocheling – een waarheidsgetrouwe spiegeling van hemelse werkelijkheden die op het beperkte bevattingsvermogen van de mens is afgestemd.

De zon is de enige ster in de wijdten van het heelal die wij van dichtbij kunnen bestuderen. Ook met de Manifestaties van God is dat het geval. Maar welk instrument we ook kiezen - we zien nooit het spectrale geheel van de zon dat de zichtbare en onzichtbare golven omvat van de energiezee van het universum. En als de zon al in wezen ondoorgrondelijk is, hoeveel te meer een heelal uit werelden “wier aantal God alleen in Zijn alomvattende Kennis kan tellen.”

 

LITERATUUR:

The Concept of Manifestation in the Bahá’í Writings. Juan R.I. Cole; in Bahá’í Studies 9 (1982): 1-38, pag. 25

Regenboog van het voorstellingsvermogen

Op het dak van het Goethe-Museum te Weimar staat een heliostaat die (zoals de spiegel van Viganella) automatisch de gang van de zon volgt en een van de spectaculaire eigenschappen van het zonnelicht onthult. Het opgevangen licht dringt door een vensteroog naar binnen, passeert een dispersieprisma en valt op de wand van het trappenhuis uiteen in prachtige kleuren die hun oorsprong aan de hemel vinden.

De dichter Wolfgang von Goethe heeft zich gedurende veertig jaar wetenschappelijk met het licht beziggehouden en dat belangwekkender gevonden dan zijn gehele dichtkunst. Aan het voornaamste object van zijn weetgierigheid – de kleur – had hij zijn hart verpand. Hij dacht al dat de mens, staande aan het einde van de evolutie, het enige wezen is dat de kleuren uit het binnenste van het licht kan onderscheiden.

Het schitterende spectrum van de regenboog ontstaat pas door het unieke voorstellingsvermogen van de mens. Goethe kon dat nog niet bewijzen; wij wel. Licht maakt, ook zo gezien, deel uit van twee werelden – materie en geest. De dichter vond daarom dat de natuurkundige geletterd genoeg moest zijn om te beseffen dat stof en geest op een hoger vlak samenvloeien. [G10]

Nagedachten

De maan is de zonnereflector van de nacht. Door dat de maan rond de aarde draait, ontstaan er schijngestalten. In werkelijkheid veranderen zon noch maan. Ook de Manifestaties van God zijn als schijngestalten die in de geschiedenis lijken te komen en te gaan en geestelijk steeds Dezelfde zijn. In die zin is Bahá’u’lláh de wederkeer van de Godgezondenen die in eerdere millennia op aarde verschenen. Uit ieder van Hen schijnt het verblindende zonnelicht van God in de streling van het maanlicht: “Omdat we niet in de zon kunnen kijken, vinden we de maan mooier,” schrijft de dichter Jan Deloof. Het is tijdens nieuwe maan dat de nacht verstoken lijkt van de zon. De mensheid verkeert in een dergelijke nacht, maar "de dag nadert dat Wij de wereld en al wat er op is zullen hebben opgerold en een nieuwe orde in haar plaats hebben uitgespreid". [G12]

 

[G1] Er bestaan twee soorten licht – de gloed die verlicht en de schittering die verblindt.
[G2] “Eden – Werkelijkheden van een idee van de mensheid
[G3] God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. – Gen. 1.3
[G4] "Toynbee suggests a kind of spontaneous rally of faith, possibly even the emergence of a new spiritual species. In the distant future, he foresees a kind of blending of all the higher religions—"a terrestrial Communion of Saints...” - Time Magazine
[G5] Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, p. 33
[G6] Matteüs 13,13 – In “Beantwoorde Vragen” legt ‘Abdu’l-Bahá uit wat kenmerkende christelijke metaforen betekenen.
[G7] zie link
[G8] Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, p. 52
[G9] Die Begründung, weshalb Gott, Jesus und der Heilige Geist nicht drei, sondern ein Gott sind, ist schwer zu verstehen und setzt ein beachtliches Maß an abstraktem Denken voraus. Offensichtlich ist aber dem christlichen Glauben die Einzigkeit Gottes nicht so wichtig. - zie link
[G10] Man kann von dem Physiker nicht fordern, dass er Philosoph sei; aber man kann von ihm erwarten, daß er so viel philosophische Bildung habe, um sich gründlich von der Welt zu unterscheiden und mit ihr wieder im höhern Sinne zusammenzutreten. - Goethe, Zur Farbenlehre, Verhältnis zur Philosophie.
[G11] Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá’u’lláh, 184

 

EMANATIE

De doctrine van Plotinus

Alle dingen komen uit emanatie (Lat. emanatio, onzichtbare uitstroming) voort uit het Een (lat. unus). Licht is bijvoorbeeld en emanatie van de zon, het hogere beginsel. Die gedachte gaat terug op de mysticus en wijsgeer Plotinus die in de 3e eeuw na Christus in Egypte en Campanië leerde en als de geniaalste denker geldt van het neoplatonisme, de afsluitende fase van de antieke wijsbegeerte. De denkbeelden van Plotinus, in het geheel bewaard gebleven in zijn “Enneaden”, herleven in de wijsbegeerte van ‘Abdu’l-Bahá die op zijn beurt toonaangevend is in de visie op God en het Universum onder de bahá’ís. Diens visie is verre van pantheïstisch. Het universum is een emanatie van een absoluut onkenbare Godheid maar zeker niet al wat die Godheid creëert.


Volgens Plotinus is de gerichtheid van de mens op een hogere, goddelijke oorsprong inherent aan alle wezens en omgekeerd analoog aan de emanatie waar alles mee begon – een omkering van het komen. De filosofie van ‘Abdu’l- Bahá sluit aan bij het beginsel van het ondeelbare, onkenbare Een, onafscheidbaar van het universum dat (Lat.) "uni-versus" is- geheel naar het Een gekeerd.


“Zoals het schrijven uitgaat van de schrijver en de rede uitgaat van de rederijker zo gaat het universum uit van God. De auteur kan niet identiek worden genoemd aan zijn boek en ook is hij niet in geïncarneerd. Anderzijds openbaart het boek toch een of ander over de werking van zijn geest en zijn persoonlijkheid. De mensengeest is een emanatie van God zoals de rede een emanatie is van de rederijker.”


De doctrine van emanatie wordt sinds de dagen van Plotinus in verband gebracht met de paralleldoctrine van de gezamenlijke eeuwigheid van een universum met God als de veroorzaking van Alles, los van het betrekkelijke verschijnsel van de tijd.

Overwegingen achteraf

"The Creator always had a creation; the rays have always shone and gleamed from the reality of the sun, for without the rays the sun would be opaque darkness. The names and attributes of God require the existence of beings, and the Eternal Bounty does not cease. If it were to, it would be contrary to the perfections of God."

'Abdu'l-Bahá, Some Answered Questions, 80: Real Preexistence

Hoewel machines fysiek onvergelijkbaar veel meer presteren dan de mens zijn zij ons niet de baas geworden. De kracht van een kinderhand temt de macht van legendarische werktuigen te land, ter zee en in de lucht. Transcontinentale jumbo’s reageren op de zachtste beweging aan een joystick.

Computers zetten de technologische opmars voort die rond het midden van de 19e eeuw als van hoger hand ging accelereren. Met welk doel? Na de bevrijding van de handenarbeid begon tegen het einde van de 20e eeuw de revolutie van de herseninspanning, Ditmaal verandert het maatschappelijke leven nog ingrijpender dan door de Industriële Revolutie. Inmiddels noemen onderzoekers de synthese van onze natuurlijke en bovennatuurlijke inzichten “de uitdaging van de 21e eeuw”. De sferenharmonie van wetenschap en religie hangt in de lucht.

De historische situatie waarin wij ons bevinden, benadert het gezicht dat het profetenboek Jesaja tekent. Daarin komt op een gegeven moment “een geest van wijsheid en inzicht” in de wereld die “eerbied ademt voor de Heer” en die oordeelt “niet op uiterlijke schijn”. Dan zal de mens geen onheil meer kunnen stichten “op heel mijn heilige berg”. Bahá’ís denken dat wij die tijden historisch nabij zijn hoewel het tegendeel lijkt. Toenemend levensgevaar zal de mensheid goddelijke mores leren.

Uiteindelijk zal het leven op aarde met kennis zijn doordrenkt “zoals het water de bodem van de zee bedekt”, formuleert de profeet in de Bijbel. [G1]

Een van de tekenen die een kentering in de heersende inzichten signaleren is de groeiende belangstelling voor de transpersonele psychologie aan de grens tussen psychologie en spiritualiteit. [G2] Deze nieuwe tak van de natuurwetenschappen houdt zich bezig met spirituele verschijnselen zoals herinneringen aan zintuiglijke waarnemingen bij hersenstilstand. Volgens een doctrine van de neurowetenschap kan de mens geen bewustzijn hebben als de encefalograaf de dood van de hersenen aangeeft. Toch ondergaat dan rond tien procent van de betroffen patiënten een bijna-doodervaring die onvergetelijke indrukken uit een hogere realiteit achterlaat.

De psychiater Peter Fenwick, een internationale deskundige op het gebied van de bijna-dood-ervaring vat samen wat die betekent: Als blijkt dat het bewustzijn niet volledig afhankelijk is van de functies van de hersenen zal het wetenschappelijke denken in de diepste grond veranderen en, daarmee gepaard, het stramien van onze samenleving. Het leven op aarde zal dan in het licht komen te staan van een daar bovenuit gaande werkelijkheid. Dat besef zal het gedrag van de mens ingrijpender veranderen dan de Neolithische Revolutie, tienduizend jaar geleden, toen hij uit het paradijsachtige leven als jager en verzamelaar werd verdreven in de netwerken van de eerste gevestigde beschavingen. [G3]

Met de komst alleen al van de computer gaan snelle historische verschuivingen gepaard. Opnieuw bevrijden machines de mens van zwaar en eentonig werk. De computer maakt minder fouten, onthoudt meer en biedt het betere overzicht in complexe situaties. Dat zal vérreikende gevolgen hebben voor het individuele en collectieve leven bij alle vragen waar ja of nee op gezegd moet worden – van de keuze van geschikte partners tot strategische keuzes van staten. Ook alle mogelijke antwoorden op de grootste van alle vragen – God – 0 of 1? – worden met de computer doorgespeeld, met als het wiskundig waarschijnlijke resultaat:1. Het universum kan niet uit een combinatie van het Niets met het Toeval zijn voortgekomen.


Als misrekeningen in het leven van mensen, ondernemingen en staten de voornaamste oorzaak van het niet-natuurlijke onheil op aarde zijn, zal de computerisering onvermijdelijk tot een verstandiger wereld leiden. Met behulp van steeds betere technische middelen kan de mens de aarde fysiek en verstandelijk idealiseren, met het welzijn van de mensheid als een door God gegeven taak. Er komt oneindig veel ruimte vrij voor het bewustzijn en de rede, het hart en het verstand.

 

[G1] Jesaja 11.9
[G2] Wikipedia
[G3] Biografie van Peter Fenwick

Eine Initiative von Gunter C. Vieten und niederländischen Bahá’ís und Freunden
Design durch René Steiner von Steiner Graphics, Genf – Toronto